top of page

HISTORISCHE CONTEXT
BRITSE RIJK
1585 -1900

Kenmerkende aspecten
bij deze context

het-britse-rijk.jpg.webp

1.1 Op welke manieren ontwikkelden zich de Engelse koloniën in de Amerika's (1585-1833)?

Het begin van de Europese overzeese expansie

De protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had

Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie

 

Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen

Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme

De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap

1.2 Waardoor werd India in de 19e eeuw de belangrijkste kolonie binnen het Britse Rijk (1765-1885)?

Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie

 

Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme

 

De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving

 

De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie

 

De opkomst van emancipatiebewegingen

1.3 Welke rol speelden de koloniën in sociaal-economische ontwikkelingen in Groot- Brittannië (1750-1900)?

De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving

 

Discussies over de 'sociale kwestie'

De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie

 

Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces

 

De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme;

Korte samenvatting:

Op welke manieren ontwikkelden de Engelse koloniën in de Amerika's zich (1585-1833)? 

 

Veel Britten en andere Europeanen trokken aan het eind van de 16e eeuw naar Amerika. Dit had verschillende oorzaken:

  • De Britse regering zocht naar een extra uitvalsbasis om sterker te staan in hun strijd tegen Spanje. Vanuit Amerika zouden Britse schepen namelijk gemakkelijker Spaanse zilvervloten op zee kunnen overvallen. Het protestantse Engeland was namelijk in strijd met het katholieke Spanje. 

  • Het absolutisme in Europa zorgde ervoor dat er in veel landen geen religieuze vrijheid was. Mensen die een andere godsdienst aanhingen, voornamelijk protestanten, werden in de 17e en 18e eeuw vaak vervolgd. In Amerika hoopten deze mensen geloofsvrijheid te vinden. Vanuit Groot-Brittannië trokken vooral veel protestanten naar de nieuwe wereld, omdat zij de Anglicaanse kerk teveel op de katholieke kerk vonden lijken. 

  • Veel Europeanen waren werkloos geworden, terwijl er tegelijkertijd sprake was van inflatie. Mensen werden alsmaar armer en hoopten op een beter bestaan in Amerika. De Britten beloofden deze kolonisten een eigen stuk grond waar zij een nieuw bestaan konden opbouwen. 

 

Aan het begin van de 17e eeuw werd de Engelse koningin Elizabeth 1 opgevolgd door koning Jacobus 1. Niet lang daarna brak een groep protestanten in Engeland met de Engelse staatskerk, omdat ze het op sommige punten met hen oneens waren. De groep riskeerde om te worden vervolgd vluchtte naar Nederland. Ze kwamen terecht in Leiden en wilden hier een nieuw bestaan opbouwen. De economische omstandigheden waren echter zwaar en sommigen van hen konden zich niet vinden in de Nederlandse cultuur. Hierop besloot de groep in 1620 met hun schip de Mayflower de overtocht te maken naar Amerika om daar een nieuw bestaan op te bouwen. Deze groep wordt de Pilgrim Fathers genoemd. 

 

De ideeën die de Pilgrim Fathers meenamen naar Amerika, zoals vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting, waren uiteindelijk van grote invloed op de geschiedenis en de cultuur van de huidige Verenigde Staten. 

De Britse kolonisten en de Indianen

De Britse kolonisten kregen een vriendschappelijke economische band met de Indianen, de oorspronkelijke bewoners van Amerika. Vooral in het begin hadden de britten vaak voedsel nodig van de Indianen om te overleven. Ook ontvingen de Britten graag dierenhuiden. In ruil daarvoor kregen de Indianen gebruiksvoorwerpen en wapens die hen hielpen bij de jacht. 

 

Vanaf het begin van de Britse kolonisatie in Amerika werd er al op allerlei manieren geprobeerd om steun voor de kolonisatie te krijgen onder de Indiaanse bevolking. Dit gebeurde bijvoorbeeld door gemengde huwelijken tussen Engelsen en hooggeplaatste Indianen. Ook werd geprobeerd om de Indianen te bekeren tot het christendom. Er verschenen in de 17e eeuw steeds meer Britse kolonisten op Amerikaans grondgebied, maar het lukte ze niet om de Indianen op niet-agressieve manieren onderdanig aan hen te maken. De Britten namen ook steeds meer land van de Indianen in, tot groot ongenoegen van de Indianen. Uiteindelijk ontstond er een oorlog tussen de Britten en de Indianen, die King Philip's War (1675-1678) wordt genoemd. Deze oorlog betekende de dood van veel Indianen. Indianen die het overleefden werden vaak verkocht op de slavenmarkt. Verder probeerden de Britten verschillende Indianenstammen door middel van onderlinge oorlogen tegen elkaar uit te spelen. Ook deze oorlogen kostten aan veel Indianen het leven. 

 

De verhoudingen tussen de Indianen en de Britten werd er niet beter op toen veel Indianen overleden door Westerse ziekten die de Britten hadden meegenomen, zoals de pokken en de mazelen. Deze ziekten waren onbekend voor de Indianen, die hier niet resistent voor waren. 

 

Groot-Brittannië was niet de enige die Amerikaans grondgebied probeerde in te nemen. Frankrijk probeerde dit namelijk ook. Er braken daarnaast enkele oorlogen uit in zowel Europa als in de koloniën, die gezamenlijk de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) worden genoemd. Aangezien de Fransen vaak handel op gang brachten in hun koloniën en de Indianen daarvan mee lieten profiteren, zetten veel Indianen zich tijdens deze strijd in voor de Fransen. Ondanks deze steun verloor Frankrijk de oorlog. Als onderdeel van het vredesakkoord droeg Frankrijk al hun Noord-Amerikaanse bezittingen over aan de Britten. 

 

De 13 koloniën

De Britse kolonisten focusten zich in Amerika op 13 koloniën die zij hadden gesticht aan de oostkust van Noord-Amerika. De noordelijke koloniën aan de oostkust waren gericht op landbouw, visserij, handel en nijverheid. Met deze vestigingskoloniën kwam een overzeese handelsstroom op gang tussen Amerika en Europa. Daarnaast eisten kolonisten land op voor landbouw, waardoor de oorspronkelijke bevolking steeds minder leefruimte kreeg. Verder werd binnen deze koloniën aanvankelijk het calvinisme opgelegd aan de bevolking, maar naarmate er meer verschillende immigranten in de koloniën kwamen, werd de godsdienstige verdraagzaamheid groter. 

 

De zuidelijke koloniën aan de oostkust stonden bekend als de plantagekoloniën. Hier werden vooral tabak, rijst en katoen verbouwd voor de export. De samenleving bestond er voornamelijk uit boeren, arbeiders, kooplieden en ambachtslieden. 

 

Daarnaast had Groot-Brittannië nog plantagekoloniën in het Caraïbisch gebied, zoals Jamaica en Barbados. Alhoewel de plantagekoloniën in het zuiden van Noord-Amerika behoorlijk wat geld opbrachten, brachten Jamaica en Barbados meer geld in het laatje. Het belangrijkste product dat in deze Caraïbische gebieden werd verbouwd was suiker. Sommige Britse kolonisten kwamen enkel naar dit gebied vanwege de forse winstgevendheid. Het leven bleek hier echter wel gevaarlijk te zijn. Door ziektes en bloedige gevechten met andere volkeren was het gebied bij kolonisten niet populair als verblijfplaats. Hierdoor waren er relatief weinig kolonisten aanwezig in verhouding tot het aantal slaven. 

 

Slavernij

In alle Britse koloniën werden slaven ingezet om werk te verrichten, maar vooral in de plantagekoloniën vormden de slaven een relatief groot deel van de bevolking. Deze plantages werden vaak gerund door Britse plantagehouders, die veel macht hadden. 

 

De Britten richtten in 1660 het bedrijf Royal African Company (RAC) op. Dit bedrijf zou zich in de 17e eeuw en begin 18e eeuw bezighouden met driehoekshandel, waarbij forse winsten werden gemaakt. Deze handel ging als volgt: Groot-Brittannië leverde wapens en munitie aan de slavenhandelaren in West-Afrika. Vervolgens werden slaven vanuit West-Afrika naar Amerika gebracht. Daar kwamen ze terecht om zwaar werk op plantages te doen en zo bijvoorbeeld suiker, katoen of tabak te produceren. Deze producten werden ten slotte geëxporteerd naar Groot-Brittannië. Hiermee verdiende het Britse Rijk veel geld, vooral omdat het zeer goedkoop was om slaven het werk te laten doen. 

 

Verzet tegen de Britse overheerser

De Zevenjarig Oorlog tegen Frankrijk had het Britse Rijk veel geld gekost. De regering in Groot-Brittannië vond dat de kolonisten financieel niet genoeg hadden bijgedragen aan deze oorlog. Daarom werd er besloten dat een groot deel van de Amerikaanse import verplicht van Engelse handelaren moest komen. Ook werden er extra belastingen geheven. De Amerikaanse koloniën waren nu veel meer geld kwijt dan voorheen om hun samenleving draaiende te houden. De kolonisten vonden deze toenemende controle vanuit de Britse regering maar niks. De Britse koloniën in Amerika begonnen zich langzamerhand tegen hun overheerser te verzetten. Ze moesten belasting betalen aan Groot-Brittannië, maar hadden geen zeggenschap over de manier waarop de koloniën werden bestuurd. De kolonisten verweten de Britse regering dan ook dat zij te weinig vertegenwoordigd waren in het Britse parlement. 

 

Ook waren de kolonisten in Amerika inmiddels in aanraking gekomen met Verlichte ideeën over hoe een democratische samenleving eruit zou moeten zien. Waar voorheen het absolutisme de norm was in veel samenlevingen, leerden de kolonisten over de gedachten achter volkssoevereiniteit, natuurlijke rechten en de trias politica. Volkssoevereiniteit (Rousseau)gaat over het idee dat een persoon of groep alleen kon heersen met de goedkeuring van het volk en de kern van natuurlijke rechten (John Locke) is dat iedereen geboren is met bepaalde rechten die voor ieder mens gelden. De opvatting dat de Britse overheid geen belasting mocht eisen zonder dat de kolonisten inspraak hadden in de Britse politieke besluitvorming kwam naar voren in de slogan van de kolonisten: "no taxation without representation" (we zullen geen belasting betalen zonder dat wij vertegenwoordigd worden in het Britse parlement). 

 

De kolonisten waren woedend. De kooplieden in de koloniën besloten zelfs om de Engelse goederen te boycotten. Met andere woorden: ze weigerden om Engelse goederen te kopen. In 1773 besloot de Britse regering dat thee alleen in Amerika ingevoerd mocht worden door de Britse East India Company. Als reactie hierop gooiden Amerikaanse kolonisten in Boston thee van de Britse schepen in de haven. Dit protest zou bekend komen te staan als de Boston Tea Party. De spanningen leidden uiteindelijk tot de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783) tussen Groot-Brittannië en de 13 koloniën. 

 

Hoewel de oorlog nog maar net was begonnen, werd op 4 juli 1776 de Onafhankelijkheidsverklaringopgesteld door de kolonisten in Amerika. De koloniën verklaarden hierin dat ze het recht hadden om in opstand te komen tegen de Engelse koning en dat zij onafhankelijk doorgingen als de Verenigde Staten van Amerika. Ook stond in de verklaring dat alle mensen gelijk waren en dat iedereen dezelfde rechten had: het recht op leven, vrijheid en het nastreven van geluk. De revolutie kwam deels door de verlichte ideeën van vrijheid en gelijkheid. In 1783 wonnen de kolonisten uiteindelijk van de Britten, wat leidde tot een verdrag genaamd de Vrede van Parijs. De Britten erkenden hiermee formeel dat de Verenigde Staten onafhankelijk waren. 

 

Grondwet van de Verenigde Staten

In 1787 werd de Grondwet van de Verenigde Staten aangenomen. De grondwet regelde onder andere de scheiding der machten (Trias Politica, Montesquieu). Deze grondwet bepaalde verder dat elke staat zijn onderwijs, handhaving, rechtspraak en verkeersregels zelf mocht regelen. Ook wees de grondwet rechten toe aan burgers. zo kregen zij bijvoorbeeld het recht op vrijheid van godsdienst, meningsuiting, vreedzaam vergaderen en het dragen van wapens ter zelfverdediging. 

 

Abolitionisme

Aan het einde van de 18e eeuw kwam het abolitionisme op, vooral onder aanhangers van verlichte ideeën. Abolitionisme is een ander woord voor de afschaffing van slavernij. Volgens abolitionisten waren slaven gelijk aan andere mensen en zouden zij vrij moeten kunnen leven. Hoewel het afschaffen van de slavernij in de Verenigde Staten begon tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog, heeft het nog tot 1865 geduurd voordat slavernij in de Verenigde Staten volledig was afgeschaft. 

 

In het Britse Rijk had het abolitionisme zijn eerste succes in 1807. In dat jaar werd namelijk de slavenhandel verboden in het Britse Rijk. In de Britse koloniën in de Caraïben leefden relatief veel slaven. Daarom kregen deze koloniën een enorme economische klap toen de slavenhandel werd afgeschaft. Vooral Barbados en Jamaica werden hard getroffen. In de daaropvolgende jaren was er sprake van grote slavenopstanden in Barbados en Jamaica. Uiteindelijk werd in 1833 de slavernij verboden in grote delen van het Britse Rijk. 

Waardoor werd India in de 19e eeuw de belangrijkste kolonie binnen het Britse Rijk (1765-1885)? 

                        

De Britse kolonisatie van India

Toen de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog was verloren door het Britse Rijk, werd Amerika veel minder interessant voor de Britten. In India lagen echter nog volop economische, politieke en militaire kansen. Het Britse Rijk verschoof haar focus dus in 1783 van Amerika naar India. 

 

De Britten hadden al in 1600 de East India Company (EIC) opgericht om handel te drijven met India en Zuidoost-Azië. Deze handelsmaatschappij had het monopolie (alleenrecht) op de Britse handel in deze regio. Het grootste deel van India was in die tijd onderdeel van het Mogolrijk. De EIC begon in India handel te drijven met de Mogol-vorsten. Dit deden zij vanuit factorijen, wat economische nederzettingen waren op Indiaas grondgebied. Ze verhandelden onder andere katoen en zijde. Deze producten brachten veel geld op in Groot-Brittannië, waardoor het interessant voor de Britten was om macht over India te hebben. Het Mogolrijk verzwakte vanaf de dood van de keizer in 1707 en verloor daarna langzaam het gezag. Tegelijkertijd werd de East India Company gedurende de 18e eeuw steeds machtiger in india, onder meer door oorlogen en het sluiten van deals. 

 

De Indiase vorsten voerden soms ook oorlogen onderling. De East India Company koos hierbij regelmatig een bepaalde kant. Zo regeerde een Indiase vorst in Bengalen, Mir Jafar, met steun van de EIC. Hij vond echter dat de britten hem als marionet gebruikten, en dat accepteerde hij niet. Mir Jafar werd toen door de Britten vervangen, maar de nieuwe vorst sloot bondgenootschappen met onder andere de Mogol-keizer en kwam gezamenlijk in opstand tegen de Britten. Dit liep uit op de Slag bij Buxar (1764), waarbij de Indiase legers werden verslagen door het leger van de East India Company. Door de overwinning kregen de Britten een groot deel van het noorden van India in handen. De Mogol-keizer sloot uiteindelijk een verdrag met de Britten, waarmee de Britten het recht kregen om belasting te innen in Bengalen. Dit verdrag heette het Verdrag van Allahabad (1765). Door dit verdrag kregen de Britten voor het eerst zeggenschap over (een deel van) de bevolking in India, waardoor dit verdrag kan worden gezien als het begin van het Britse Rijk in India. De macht van de East India Company nam hierna snel toe in andere delen van India. Het innen van belastingen was daarbij een belangrijke inkomstenbron voor de East India Company. 

 

De verdragen die de Britten sloten met plaatselijke vorsten zorgden er vaak voor dat de Britten de controle van het gebied in handen kregen, terwijl de vorsten hun titel en luxe levensstijl mochten behouden. Het volk zag op die manier de plaatselijke vorst nog steeds als leider, maar eigenlijk waren de Britten de baas. 

 

Controle over India

India was qua afstand erg ver weg van Groot-Brittannië. Tegelijkertijd was India groot en waren er relatief weinig Britse kolonisten in verhouding tot de inheemse bevolking. Er emigreerden namelijk weinig BRitten naar India. Uiteindelijk had een kleine groep Britten de macht over miljoenen Indiërs. toch wisten de britten India onder controle te houden. Dit lukte met behulp van: 

 

  • De Royal Navy. Zij zorgden ervoor dat de handel op zee en de route tussen India en Groot-Brittannië werd beschermd. Verder beschermden zij politieke en economische belangen van het Britse Rijk. 

  • Het Brits-Indische leger. Dit leger bestond uit Indiase soldaten onder leiding van Britse officieren en zorgde ervoor dat alles op het Indiase land in goede banen werd geleid. Veel Indiërs accepteerden hun rol als militair, omdat men bang was, gedwongen werd of dit als veilige optie zag vanwege de Britse bescherming. 

 

Daarnaast zorgde bepaalde infrastructuur ervoor dat de Britten makkelijker controle konden houden over de grote kolonie. Zo waren er op het Indiase vasteland wegen, kanalen en vanaf halverwege de 19e eeuw ook spoorwegen. Bovendien konden Britse schepen vanaf 1869 via een veel kortere route India bereiken dankzij het Suezkanaal. Er werd hierbij ook steeds meer gebruik gemaakt van stoomschepen. Door deze infrastructuur konden de Britten makkelijk naar en door India reizen om het Britse beleid door te voeren en te handhaven. Ook werden langs deze verbindingen goederen en informatie vervoerd. Door deze verbindingen nam de britse grip op de kolonie enorm toe. 

 

Gevolgen van de kolonisatie

Het koloniseren van India had voor het Britse rijk veel voordelen:

  • Het Britse rijk verdiende hier veel geld mee. De  Britten lieten zamindars, Indiase grootgrondbezitters, belastingen innen namens het Britse Rijk. Zo kwam belastinggeld vanuit India terecht bij het Britse Rijk.

  • De Britten hadden plantages in India opgezet om daar handelsgewassen te laten verbouwen. Hierdoor konden de Britten goedkope plantageproducten inkopen. 

  • India was voor Groot-Brittannië een enorme afzetmarkt voor de Britse producten. India had destijds namelijk al miljoenen inwoners. Dit waren allemaal potentiële kopers van Britse producten. Deze Britse producten werden dankzij de industriële revolutie massaal geproduceerd. 

  • Ten slotte dwong het feit dat de Britten met relatief weinig kolonisten een heel subcontinent voor zich lieten werken veel respect af. Groot-Brittannië kreeg hiermee dus wereldwijd politiek en militair aanzien. 

 

Tegelijkertijd ondervond India enkele nadelen van de Britse kolonisatie. Zo had de import van Britse producten negatieve gevolgen voor de Indiase huisnijverheid en de Indiase katoenindustrie. Veel Indiase producten waren door de hoge Britse belastingen namelijk duurder dan Britse producten. Daarnaast raakten veel Indiërs hun macht, werk of status kwijt door het beleid van de Britten. Hoge functies waren namelijk uitsluitend weggelegd voor mensen van Britse afkomst. Verder was er onder Indiërs onvrede over de hoge Britse belastingen en corrupte EIC-officieren. Al met al waren de Indiërs woedend dat de Britten de Indiase economie ondermijnden zodat de britse economie erop vooruitging. 

 

Veel Indiërs die financieel hard werden getroffen door de kolonisatie verkochten hun grond aan grootgrondbezitters om hun hoofd boven water te houden. Hierdoor kregen de grootgrondbezitters nog meer grond in bezit waarover zij pacht en belasting konden heffen. Zo werd een kleine groep Indiërs rijker door de Britse kolonisatie, terwijl veel Indiërs armer werden. 

 

De Britten zagen zichzelf als een beschaafd volk, terwijl zij de Indiërs beschouwden als onderdanig. Vanuit deze opvatting kwam een aantal maatregelen voort, zoals het invoeren van het Engelse rechtssysteem, het Engelse onderwijssysteem en de Engelse taal. Ook schaften de Britten enkele religieuze en sociale gebruiken af waar sommige Indiërs zich mee bezighielden. Ten slotte werd van de Indiërs verwacht dat zij zich onderdanig zouden opstellen tegenover de Britten. 

 

Het westerse onderwijs dat de bovenlaag van de Indiase bevolking voorgeschoteld kreeg, werd onderwezen in het Engels. Dit zorgde ervoor dat sommige Indiërs zich gingen vervreemden van hun eigen cultuur en leerden over concepten zoals democratie en nationalisme. Er ontstond hierdoor een groep Indiërs met westerse denkbeelden. 

 

De Britten probeerden tevens het christendom in India te verspreiden door middel van Britse missionarissen. Dit frustreerde veel Indiërs, omdat zij vaak hindoeïstisch of islamitisch waren. 

 

Opstand

De Indiërs waren de Britten langzamerhand zat geworden. De druppel die de emmer deed overlopen was de invoering van nieuwe patronen voor geweren van het Brits-Indische leger. Om de geweren makkelijker te laden, werden de patronen ingesmeerd met rundervet of varkensvet. Dit was aanstootgevend voor zowel hindoes als moslims, aangezien koeien heilig waren voor hindoes en varkens onrein waren voor moslims. Kort na het invoeren van de nieuwe patronen kwamen Indiase soldaten massaal in opstand tegen de Britten. Uiteindelijk keerde een groot deel van Noord-India zich tegen de koloniale bezetters. Dit wordt de Indiase opstand van 1857 genoemd. 

 

De opstand werd echter hard neergeslagen door de Britten. De Britten bleken te beschikken over betere wapens en militaire leiders, terwijl de Indiërs vanwege het gebrek aan militaire leiders vrijwel niet centraal aangestuurd konden worden. Daarnaast was er een aanzienlijke aantal Indiërs dat aan de zijde van de britten bleef staan. Vaak deden zij dat vanuit politiek of economisch oogpunt, maar soms ook omdat ze het Britse gezag accepteerden. Nadat zowel de Indiërs als de Britten enorm geraakt werden, waren het uiteindelijk de Britten die op een zeer bloedige wijze aan het langste eind trokken. De opstand duurde uiteindelijk tot halverwege 1858.  

 

De opstand zette de Britten aan het denken. Er was blijkbaar veel ontevredenheid onder de Indiase bevolking. Dit was ook niet goed voor de Britten, want op die manier bleef er angst voor opstanden bestaan. Er moest dus verandering komen. 

 

De regering zegde het vertrouwen in de East India Company op. Deze werd opgeheven en de Britse regering nam de macht over, waardoor Koningin Victoria keizerin van India werd. Het land werd verdeeld in provincies en staten. De provincies werden bestuurd door de Britten en de staten door Indiase vorsten. Het internationale bestuur viel nog steeds onder Britse verantwoordelijkheid en de Britten konden ingrijpen in het binnenlandse bestuur van de staten wanneer zij dat nodig vonden. Na verloop van tijd werd duidelijk dat de provincies die onder Brits gezag vielen het op politiek en sociaaleconomisch vlak beter deden dan de staten die onder het gezag van de Indiase vorsten vielen. Dit kwam doordat er werd gefocust op onderwijs en doordat er sprake was van industrialisatie. Ook Werden de gebieden die onder Brits gezag vielen steeds democratischer. 

 

Andere veranderingen waren een reorganisatie van het Brits-Indische leger en meer invloed voor de Indiase bevolking. Ook werd India onder direct bestuur gesteld, waardoor er niet langer gebruik werd gemaakt van inheemse leiders. Door deze ontwikkelingen werd het leger voortaan bestuurd vanuit de Britse regering. Vanaf 1861 werden ook Indiërs in het leger toegelaten. Van gelijkheid tussen beide groepen was echter nog geen sprake. 

 

Gelijkheid

In 1885 richtte een groep Indiërs een politieke partij op: het Indian National Congress. Zij waren hierbij geïnspireerd door de westerse denkbeelden die werden onderwezen op de Britse universiteiten in India. Het doel van deze politieke partij was om iedereen binnen het Brits-Indische bestuur gelijke kansen te bieden en een dialoog met de Britse machthebbers aan te gaan. De Britten hadden daar echter geen boodschap aan. De Britten hadden, gezien hun grote wereldrijk, een behoorlijk hoge pet op van zichzelf. Ze zagen het beschaven van de wereldbevolking als hun taak. Daarom luisterden zij niet naar het Indian National Congress. Een paar jaar later besloot het Indian National Congress daarom te streven naar onafhankelijkheid van Groot-Brittannië. 

 

 

Welke rol speelden de koloniën in de sociaal-economische ontwikkelingen in Groot-Brittannië (1750-1900)?

 

Economisch gezien stond Groot-Brittannië er in de 18e en 19e eeuw beter voor dan andere landen. Dit kwam vooral vanwege alle koloniën van het Britse Rijk waar het land veel geld aan verdiende. Deze economische voorsprong werd alsmaar groter door de industriële revolutie die in Groot-Brittannië begon. 

 

De industriële revolutie begon rond 1750 en zorgde ervoor dat veel werk efficiënter kon worden verricht: voor dezelfde productiviteit waren minder mensen nodig. Dit werd voornamelijk mogelijk gemaakt door uitvindingen zoals de stoommachine en de Spinning Jenny. Met de spinning Jenny konden 8 draden in plaats van 1 tegelijk gesponnen worden. Hierdoor ging het spinnen veel sneller en goedkoper. Na verloop van tijd werden de machines steeds groter, waardoor nog meer draden tegelijk konden worden gesponnen. Deze grote varianten waren heel zwaar om aan te drijven, dus was er iets anders dan mankracht voor nodig. Dit gebeurde soms met waterkracht, maar steeds vaker met stoommachines.

 

In de 19e eeuw werd Groot-Brittannië de grootste aanbieder van verwerkt katoen. Dit kwam door deze efficiënte machines en gunstige import- en exportregelingen die de Britten voor zichzelf hadden ingesteld. Dit laatste maakte het mogelijk om hun producten goedkoop over de hele wereld op de markt te brengen. Aangezien de Britse macht in India uitbreidde, werd in India in de 19e eeuw een steeds belangrijkere afzetmarkt voor de Britse katoenindustrie. 

 

Het grote handelsnetwerk van de Britten zorgde ervoor dat de gebeurtenissen aan de andere kant van de wereld invloed konden hebben op de britse economie. Een voorbeeld hiervan is dat Groot-Brittannië ruwe katoen inkocht vanuit India. Echter, toen India te maken kreeg met een grote misoogst, kon Groot-Brittannië plotseling een groot deel van hun katoen niet meer inkopen. Doordat de Britten minder ruwe katoen konden inkopen, konden ze ook minder katoen verwerken en dus minder katoenproducten verkopen. Groot-Brittannië werd op deze manier financieel geraakt door een gebeurtenis aan de andere kant van de wereld. 

 

Op deze manier was de Britse economie dus vatbaar voor mondiale ontwikkelingen. Dit was voor de Britten een stimulans om nog meer gebieden te koloniseren. Zo hadden ze namelijk meer controle en konden ze beter inspelen op de wereldwijde ontwikkelingen. 

De handel met al deze koloniën leverde de BRitten, zeker in combinatie met de industriële revolutie, veel geld op. Britse ondernemers die in koloniale projecten hadden geïnvesteerd en daar winst uit haalden, investeerden deze winst in de Britse industriële sector en in transportsystemen. Op deze manier werden er vaarwegen en later ook spoorwegen aangelegd door Groot-Brittannië. Met deze infrastructuur konden personen en goederen makkelijker worden vervoerd. Ook werden er met deze winst nieuwe fabrieken en machines gebouwd. Al deze investeringen waren goed voor de Britse economie. 

 

Demografische ontwikkelingen

De levensverwachting van de Britten steeg. Dit kwam voornamelijk door twee redenen: 

  • Door allerlei verbeteringen in de landbouw kwam er meer en gevarieerder voedsel op de markt. Er werd steeds meer gewerkt met kunstmest, maar vooral de door stoom aangedreven landbouwmachines maakten het verschil. Mensen hadden hierdoor voldoende eten tot hun beschikking. 

  • Betere ziektebestrijding. Er kwamen inentingen voor bepaalde ernstige ziektes. 

 

Door deze ontwikkelingen groeide de bevolking van Groot-Brittannië. Een grotere bevolking betekende ook meer arbeiders. Met andere woorden: het aanbod van goedkope industriële arbeid steeg. Door de bevolkingsgroei kwam er ook een flinke toename in de vraag naar producten, waardoor er veel werk ontstond. Op het platteland waren minder arbeiders nodig, omdat het werk daar efficiënter was geworden. In de industriesteden was daarentegen juist veel vraag naar arbeid. 

 

Veel Britse boeren trokken van het platteland naar de stad. Dit kwam onder meer door herverkaveling. Stukken landbouwgrond werden opnieuw verdeeld onder de boeren. Hoe groter het bedrijf van de boer, hoe meer grond hij kreeg. Kleine boeren kregen dus bijna niets. Zij zagen hierdoor geen toekomst meer op het platteland en gingen naar de steden om industrieel werk te doen. 

 

Industrieel kapitalisme

Het kapitalisme veranderde door de industrialisatie. Voorheen was er sprake van handelskapitalisme. Hierbij maakten kooplieden winst door producten te verhandelen. Zij kochten grondstoffen uit koloniën, waarmee zij boeren en thuiswerkers producten lieten maken, waarna de kooplieden deze producten weer doorverkochten op de markt. Arbeiders werkten hierbij vaak voor kooplieden. 

 

Het handelskapitalisme veranderde door de industrialisatie in industrieel kapitalisme. Dit werd gekenmerkt door mijnen die vaak de grondstoffen aanleverden en grote fabrieken die deze grondstoffen verwerkten. De producten werden vervolgens verkocht in Groot-Brittannië en in koloniën waarvan India de grootste afzetmarkt was. In het industrieel kapitalisme werkten veel arbeiders voor fabrikanten en grootindustriëlen. Fabrikanten hadden vaak één fabriek in handen, terwijl grootindustriëlen in het bezit waren van meerdere fabrieken. Grootindustriëlen waren dus ondernemers die eigenaar waren van meerdere bedrijven, vaak fabrieken. 

 

Handel bleef bestaan, maar het zwaartepunt van de economische winst lag overduidelijk in de goedkope en grootschalige productie van goederen. 

 

Invloed en wensen van ondernemers

Door de vele fabrieken die de ondernemers in handen kregen, werden zij steeds machtiger. Aangezien er veel arbeiders in hun bedrijven werkten, steunde een groot deel van de economie immers op de ondernemers. Na verloop van tijd begonnen zij dingen te verlangen van de overheid. Zo streefden de ondernemers naar een liberale markteconomie binnen het gehele Britse wereldrijk. In een economie zou sprake moeten zijn van vrijhandel. Iedereen zou er hierin de vrijheid moeten krijgen om vanuit eigenbelang te handelen. Vraag en aanbod zouden bepalend moeten zijn voor de markt. Ze waren ook voorstander van een kleine rol van de overheid. De ondernemers vonden dat de overheid er moest zijn om burgers te beschermen tegen oorlog en criminaliteit. Ook zou voor de overheid een rol zijn weggelegd als verantwoordelijke voor openbare werken, zoals de bouw van infrastructuur. 

 

De ondernemers wilden ook meer politieke invloed in Groot-Brittannië. Economisch gezien hadden zij veel macht, maar in de Britse politiek waren zij zwaar ondervertegenwoordigd. Dit kwam door het oude districtenstelsel, waarbij kleine dorpjes soms meer vertegenwoordigers hadden in het toenmalige parlement dan sommige grote industriesteden. In 1832 werd de Reform Bill door het Britse parlement aangenomen. Hiermee werden de kiesdistricten opnieuwe ingedeelt. Veel kleine dorpjes, de zogenoemde 'rotten boroughs' verloren veel van hun vertegenwoordigers, terwijl er relatief veel stedelijke kiesdistricten bij kwamen met hun eigen vertegenwoordigers. Aangezien veel ondernemers in stedelijke gebieden woonden, betekende dit een toename van de politieke inspraak van de ondernemers. 

 

Enkele jaren later kregen de ondernemers nogmaals hun zin. in 1846 werden de Corn Laws (Graanwetten) afgeschaft. De Corn Laws waren een serie invoerbeperkingen op graan in Groot-Brittannië. Het doel hiervan was om de Engelse landeigenaren te beschermen tegen goedkope import van graan uit het buitenland. Dit was natuurlijk in strijd met de gedachte van vrijhandel. Na de afschaffing van deze wetten was het mogelijk om goedkoop graan te importeren, waardoor brood voor burgers goedkoper werd. Op deze manier konden de ondernemers het salaris van arbeiders laat houden, aangezien arbeiders minder geld aan brood hoefden uit te geven. 

Sociale klassen en slechte omstandigheden

Waar eerder sprake was van een standenmaatschappij werd steeds meer ruimte gemaakt voor een sociale klassenmaatschappij. De standenmaatschappij bestond uit standen waarin je geboren werd op basis van de stand van je familie. Je zat levenslang in deze stand en dat moest je accepteren. Bij de sociale klassen die daar later voor in de plaats kwamen, was iemands sociaaleconomische positie het belangrijkst. JE zat dus niet meer levenslang vast in een bepaald hokje. Je kon nu klimmen (of dalen) op de soicale ladder. Je plek in de maatschappij was dus voor een groter deel te verdienen. De hogere sociale klasse bestond vooral uit fabrikanten en grootindustriëlen, terwijl de lagere sociale klasse vooral bestond uit fabrieksarbeiders.

 

De leef- en werkomstandigheden van de fabrieksarbeiders waren niet goed. De fabrieksarbeiders maakten lange dagen tegen lage lonen. Ook waren vrouwen en kinderen gedwongen om mee te werken en het gezinsinkomen aan te vullen. Daarnaast waren de woningen klein, dicht op elkaar gebouwd en door (te) grote gezinnen bewoond. Arbeiders leefden verder in onhygiënische omstandigheden, wat slecht was voor hun gezondheid. Ten slotte bestonden er geen veiligheidsvoorschriften, gevaarlijke omstandigheden in de fabrieken leidden tot veel ongelukken. 

 

Door de slechte omstandigheden waarin veel arbeiders verkeerden, kwam de bevolking in opstand. De arbeiders gingen zich verenigden in vakbonden om zo gezamenlijk betere werk- en leefomstandigheden te eisen. Dit werd echter niet goed ontvangen door de werkgevers. Ook de overheid wilde hier niets van weten.  

 

De arbeiders hielden vol en de overheid werd zich er langzaam van bewust dat zij iets moesten doen aan de slechte omstandigheden van arbeiders. In 1833 werden de Factory Acts door het Britse parlement aangenomen. Hiermee werden de werkomstandigheden voor kinderen verbeterd. De overheid hoopte hiermee de rust onder de arbeiders enigszins te bewaren. 

 

In de decennia daarna wisten fabrieksarbeiders steeds vaker een vuist te maken tegen de hogere sociale klassen. Fabrieksarbeiders kregen via de vakbonden steeds meer rechten. Een belangrijke hervormer was de socialistische ondernemer Robert Owen. Hij zette zich in voor het verbeteren van de woon- en werkomstandigheden van arbeiders. 

 

Londen en de eerste wereldtentoonstelling

Londen groeide in de 19e eeuw uit tot het belangrijkste financiële hart van de wereld. De belangrijkste bank- en verzekeringszaken werden geregeld in Londen. Het spoorwegnetwerk in Groot-Brittannië droeg bij aan het financiële succes van Londen. Hiermee konden personen namelijk snel door Londen en door het land reizen. 

Groot-Brittannië en Londen in het bijzonder wilden graag hun economische voorspoed aan de wereld laten zien. Dit gebeurde in 1851 tijdens de eerste wereldtentoonstelling in Londen. In deze tentoonstelling liet Groot-Brittannië aan de wereld zien dat het land de werkplaats van de wereld was. De tentoonstelling was met name bedoeld om de britse voorspoed die voortkwam uit de industriële revolutie te laten zien. De Britten zorgden ervoor dat de tentoonstelling de grootsheid van het Britse Rijk weerspiegelde. 

 

Modern imperialisme

Vanaf 1870 begonnen ook de industrieën van de Verenigde Staten en Duitsland aan een flinke opmars. Door deze concurrentie ging Groot-Brittannië op zoek naar nieuwe markten. De kolonisatie die hieruit voortkwam wordt ook wel modern imperialisme genoemd. Tijdens het modern imperialisme probeerden veel Europese landen gebieden te koloniseren die konden worden gebruikt om hun eigen economie te ondersteunen. De koloniën boden namelijk de kans om vanuit daar goedkoop allerlei producten te importeren naar het moederland en dienden ook meteen als afzetmarkt voor producten uit het moederland. Aan het einde van de 19e eeuw werden sommige nieuwe markten aan het Britse wereldrijk toegevoegd. Dit resulteerde in het feit dat Groot-Brittannië rond 1900 de macht had over een kwart van de wereldbevolking. 

Materialen

Geschiedenerds de Podcast

  • S3A1 Britse Rijk 1.1

  • S3A2 Britse Rijk 1.2

  • S3A3 Britse Rijk 1.3

Presentaties HC Britse Rijk

Geschiedenerds Youtube HC Britse Rijk

bottom of page