HISTORISCHE CONTEXT
NEDERLAND
1948-2008
Kenmerkende aspecten
bij deze context

3.1 Waardoor veranderden de maatschappelijke verhoudingen in Nederland van 1948 tot 1978?
De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog
De dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld
De eenwording van Europa
De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen
De ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen
3.2 Waardoor veranderden de maatschappelijke verhoudingen in Nederland tussen 1978-2008?
De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog
De eenwording van Europa
De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen
De ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen
Waardoor veranderden de maatschappelijke verhoudingen in Nederland van 1948 tot 1978?
De Nederlandse samenleving was in de eerste helft van de 20e eeuw sterk verzuild. Verzuiling betekent dat de samenleving is verdeeld in groepen die elk een eigen levensovertuiging hebben. Belangrijke zuilen in NEderland waren de katholieke, de protestants-christelijke, de socialistische en de liberale zuil. Contact tussen mensen uit verschillende zuilen was zeer beperkt. Dit was terug te vinden in veel aspecten van het dagelijks leven. Zo had elke zuil zijn eigen politieke partijen, media, onderwijs, verenigingen en vakbonden. Na de Tweede Wereldoorlog werd de verzuiling aanvankelijk voortgezet, ondanks pogingen de maatschappij te vernieuwen.
Wederopbouw en neutraliteitspolitiek
Nederland lag na de WO2 in puin, zowel maatschappelijk als economisch. Nederland moest dus opnieuw worden opgebouwd. Deze periode noemen we de wederopbouw. Gelukkig boden de VS vanaf 1948 hulp in de vorm van het Marshallplan. Dit was een financieel hulpprogramma voor de wederopbouw en het economisch herstel van Europa na de oorlog. een deel van deze hulp kwam bij Nederland terecht, dat deze hulp goed kon gebruiken.
Voor WO2 voerde NEderland vaak een neutraliteitspolitiek. Dit hield in dat Nederland bij internationale conflicten of oorlogen geen kant koos. Hiermee hoopte Nederland niet te worden aangevallen. Aan deze neutraliteitspolitiek kwam na WO2 een einde. Nederland ging na WO2 samenwerken met andere westerse landen. Ook speelde mee dat Nederland zich door de Koude Oorlog bedreigd voelde. Zo sloot Nederland zich in 1949 aan bij de NAVO en in 1951 bij de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS). Deze organisaties waren deels bedoeld om een vuist te maken tegen de Sovjet-Unie. Met deze lidmaatschappen koos Nederland dus een kant in de Koude Oorlog.
Bevolkingsgroei en economische groei
Na WO2 werden er veel kinderen geboren in Nederland. Deze geboortegolf wordt ook wel babyboomgenoemd. De Nederlandse bevolking groeide snel in de eerste paar decennia na de oorlog.
In de jaren ‘50 en ‘60 van de 20e eeuw groeide de Nederlandse economie aanzienlijk. De Amerikaanse hulp van het Marshallplan was hierbij van groot belang. Daarnaast herstelde de economie van de BRD (West-Duitsland) zich snel. Hier profiteerde Nederland ook van, door goederen naar de BRD te exporteren. De BRD werd een belangrijke handelspartner. Er was ook sprake van meer industrialisatie.
In 1959 werd in Groningen aardgas ontdekt. In de daaropvolgende jaren werd het aardgas geëxporteerd, waar Nederland veel geld mee verdiende. Dit droeg bij aan de economische vooruitgang.
De Nederlandse (loon)politiek
De Nederlandse politiek na WO2 werd gekenmerkt door een samenwerking tussen rooms-katholieke en sociaal-democratische partijen. Alhoewel deze partijen op veel standpunten verschilden van mening, was de samenwerking nodig voor de wederopbouw van Nederland. De regeringen uit die tijd worden ook wel de rooms-rode regeringen genoemd.
In 1948 werd Juliana koningin en Willem Drees minister-president. Onder leiding van Drees voerde Nederland na WO2 een geleide loonpolitiek. Dit betekende dat de overheid zich bemoeide met de lonen van de arbeiders. De overheid vond dat de lonen en productiekosten laat moesten blijven om op die manier de Nederlandse economie zo snel mogelijk weer op te bouwen. Iedere burger moest zijn steentje bijdragen. Het doel was ook om hiermee de export en de werkgelegenheid te stimuleren. Nederlandse producten waren op die manier namelijk relatief goedkoop ten opzichte van producten uit andere landen. Hierdoor wilden andere landen graag producten uit Nederland kopen, waardoor Nederland meer kon verdienen aan export.
Aan het begin van de jaren ‘60 ging het echter fout, toen werkgevers in Nederland steeds vaker werknemers tevreden wilden stellen. Dit kon niet met de lage lonen, dus gebeurde dit door werknemers deels zwart te betalen. De overheid zag dat de geleide loonpolitiek niet meer werkte en greep in. De geleide loonpolitiek werd afgeschaft en vervangen door de vrije loonpolitiek. Hierbij gingen werkgevers- en werknemersorganisaties voortaan per bedrijfstak met elkaar overleggen over het loon. Het resultaat was dat de lonen in Nederland hard stegen en zwarte lonen weer wit werden.
De verzorgingsstaat
Onder leiding van Willem Drees werd Nederland omgevormd tot een verzorgingsstaat. Dit is een samenleving waarbij de overheid zorgt voor het welzijn van de burgers. De verzorgingsstaat was bedoeld om ervoor te zorgen dat niemand in Nederland onder het sociale minimum hoefde te leven. zo werd in 1949 de werkloosheidsuitkering ingevoerd en in 1957 de Algemene ouderdomswet (AOW). De verzorgingsstaat kostte natuurlijk veel geld, maar Nederland kon dit inmiddels betalen. in de jaren daarna breidden politici en sociale partners (het overlegorgaan tussen de werkgevers en de werknemers) de verzorgingsstaat verder uit.
Volgens de filosofie van die tijd kon met hard werken en elkaar helpen de gewenste samenleving worden gemaakt. Economische gelijkheid was hierbij het ideaal. Hiermee was er geloof in de maakbare samenleving.
De consumptiemaatschappij
De lonen in Nederland stegen begin jaren ‘60 hard door een combinatie van economische groei en de invoering van de vrije loonpolitiek. De welvaart groeide en mensen kregen meer geld om minder noodzakelijke dingen (gemaksspullen/luxeproducten) te kopen. Men maakte zich inmiddels steeds minder zorgen over de vraag of zij wel brood op de plank konden krijgen. Het koopgedrag veranderde. Mensen kochten luxegoederen, zoals een auto, wasmachine, droger, stofzuiger en een televisie. Ook steeds meer mensen konden een vakantie naar het buitenland betalen. Nederland veranderde langzamerhand in een consumptiemaatschappij.
Daarnaast veranderde de situatie waarin Nederlanders woonden en werkten. De stijgende vraag naar goederen en diensten betekende namelijk ook een stijging in de werkgelegenheid. Vooral in de steden was er veel werkgelegenheid. Mensen verhuisden naar steden of gebieden hier vlakbij. Er kwam veel woon-werkverkeer op gang tussen de gebieden waar men woonde en de steden waar men werkte. Ook gingen vrouwen steeds vaker werken. De groeiende welvaart ging dus samen met verstedelijking en groeiende mobiliteit.
Ontzuiling
Vanaf de jaren ‘60 was er sprake van ontzuiling. De verzuilde samenleving verdween langzamerhand. Dit kwam gedeeltelijk door de radio en later de televisie. Op de radio en televisie was het voor mensen makkelijk om programma’s van andere zuilen te bekijken en beluisteren. Toen ze dat deden zagen ze dat er veel meer overeenkomsten waren tussen de mensen in de verschillende zuilen dan ze hadden gedacht. Daarnaast kwamen mensen uit verschillende zuilen vaker met elkaar in aanraking door economische groei. Zo werden mensen uit verschillende zuilen bijvoorbeeld collega’s van elkaar.
De ontzuiling werd vooral door jongeren in werking gezet. Zo werd in 1966 de politieke partij D66 door jongeren opgericht. Dit was de eerste politieke partij die niet specifiek één zuil vertegenwoordigde. Een ander voorbeeld van ontzuiling was de oprichting van Radio Veronica. Omdat commerciële zenders in Nederland waren verboden, zond Veronica uit vanaf een schip in de Noordzee. Ze zonden popmuziek uit en waren niet verbonden aan een specifieke zuil. De radiozender was immens populair.
Jongerenculturen
Jongeren zorgden in de jaren ‘50 en ‘60 voor onrust in de Nederlandse maatschappij. Er ontstond een jongerencultuur die zich afzette tegen de consumptiemaatschappij en weinig respect had voor het gezag en het strak georganiseerde leven van de vorige generaties. Dit had verschillende oorzaken.
Jongeren hadden vaak veel vrije tijd, doordat hun ouders werkten. Ook ging het jeugdloon omhoog, waardoor jongeren meer geld te besteden hadden. Door de toegenomen welvaart hoefden jongeren niet direct na hun schooltijd fulltime te gaan werken. Een deel van de jongeren volgde steeds langer onderwijs. Vaak waren deze jongeren uiteindelijk hoger opgeleid dan hun ouders, waardoor er een onderlinge kloof tussen de twee groepen ontstond (generatieconflict). Deze ontwikkelingen bleken een voedingsbodem voor verschillende jeugdculturen die zich elk op hun eigen manier gingen verzetten tegen de consumptiemaatschappij.
De nozems kwamen vanaf halverwege de jaren ‘50 op en waren de eerste jeugdcultuur in Nederland. De nozems waren rebelse jongeren die geregeld gewelddadige opstootjes veroorzaakten. Vaak hadden ze een vetkuif en waren ze gekleed in een spijkerbroek en leren jack. Ze werden beïnvloed door de popmuziek uit Engeland en de VS. Nozems luisterden vaak naar rock ‘n roll artiesten (Elvis). In de jaren ‘60 verdween de relatief kleine groep nozems in de menigte, waarna lichtelijk rebels gedrag de norm werd onder jongeren.
Vanaf halverwege de jaren ‘60 nam de jeugdcultuur andere vormen aan. In 1965 kwamen de provo’s op. Ze hadden een hekel aan de consumptiemaatschappij. De provo’s wilden meer inspraak en vonden dat de oudere generaties waren vastgeroest in hun kijk op de maatschappij. Ze waren dan ook niet bang om oudere generaties belachelijk te maken. Verder stonden de provo’s erom bekend dat zij de politie en politici vaak provoceerden (uit de tent lokten) in het bijzijn van televisiecamera's. in 1967 werd de beweging opgeheven.
Eind jaren ‘60 kwamen de hippies op. De hippies waren tegen de consumptiemaatschappij en het kapitalisme. Ze vonden dat mensen niet zo materialistisch moesten denken. Zonder voor veel ophef te zorgen, probeerden zij de wereld te laten zien hoe men op een liefdevolle manier kon leven in harmonie met de natuur. Ze droegen felgekleurde kleding en hadden vaak lang haar. De hippies waren vreedzaam en legden de nadruk op liefde, seks en drugs.
Emancipatie
Vanaf halverwege de jaren ‘50 kwam er ook steeds meer aandacht voor de positie van vrouwen in de maatschappij. Getrouwde vrouwen mochten in die tijd niet werken en hadden weinig te zeggen over hun geld. Ze hadden bijvoorbeeld toestemming van hun echtgenoot nodig om geld aan iets anders dan de dagelijkse boodschappen uit te geven. De man was de baas in het huwelijk en de vrouw diende hem te gehoorzamen. Vrouwen waren wettelijk gezien handelingsonbekwaam. Wanneer een vrouw bijvoorbeeld bij de overheid werkte en ging trouwen, werd ze direct ontslagen. Getrouwde vrouwen mochten immers niet werken. Met de wetswijziging van motie-Tendeloo in 1956 kwam hier verandering in. Getrouwde vrouwen waren vanaf toen wettelijk niet langer handelingsonbekwaam. Ze mochten voortaan werken en zelfstandig overeenkomsten sluiten.
In 1963 was de komst van de anticonceptiepil de tweede grote verandering voor vrouwen. Vanaf toen werd het veel makkelijker om ongewenste zwangerschappen te voorkomen. Door de pil konden vrouwen zelf bepalen wanneer ze aan kinderen begonnen. Hierdoor gingen meer vrouwen studeren en maakten meer vrouwen carrière. Op die manier werd de onderwijskloof tussen man en vrouw verkleind. Het gemiddeld aantal kinderen dat een vrouw kreeg nam vanaf de jaren ‘70 fors af. Dit waren allemaal grote maatschappelijke veranderingen.
Vanaf het einde van de jaren ‘60 werd er steeds meer gestreden voor gelijke rechten en kansen voor vrouwen. Deze emancipatiestrijd staat bekend als de tweede feministische golf. De strijd werd met name gevoerd door Man Vrouw Maatschappij (MVM) en Dolle Mina. De MVM was een officiële vereniging en zette zich in voor vrouwen op allerlei terreinen. Om dit te bereiken gingen ze lobbyen bij de overheid. De Dolle Mina was meer een actiegroep. Ze voerden onder andere actie voor het recht op abortus. Dit maakten zij duidelijk door teksten als ‘baas in eigen buik’ op hun buik te schrijven. Door hun opvallende en soms brutale acties trokken zij veel media aandacht.
Het was indertijd redelijk ingewikkeld om een huwelijk te beëindigen. Dit kon eigenlijk alleen op basis van aantoonbaar overspel van één van de partners. Echter mislukten veel huwelijken niet door overspel, maar doordat stellen ongelukkig waren in hun huwelijk. Daarom kreeg Nederland in 1971 een nieuwe echtscheidingswet. hiermee werd het makkelijker om te scheiden. Dit zorgde voor een flinke stijging van het aantal scheidingen.
Halverwege de jaren ‘70 werd er een wet aangenomen om de inkomens van mannen en vrouwen voor hetzelfde werk gelijk te trekken. Dit had als doel inkomensgelijkheid tussen mannen en vrouwen. Vervolgens werd begin jaren ‘80 abortus in Nederland onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Verder konden vrouwen steeds beter in hun eigen onderhoud voorzien. In het algemeen kregen vrouwen ook steeds vaker hoge functies in de maatschappij. De feministen waren blij met al deze ontwikkelingen.
Immigratie en emigratie
Direct na WO2 waren er veel Nederlanders die wilden emigreren. Dit had meerdere redenen. Ten eerste was er een gebrek aan werkgelegenheid en waren de economische toekomstperspectieven slecht. Ten tweede was er een sterke toename in de vraag naar woningen, waardoor er woningnood ontstond. Ten slotte waren veel mensen door de dreiging van de Koude Oorlog bang dat er toch een nieuwe oorlog uit zou breken.
Vanaf 1949 ging de Nederlandse regering emigratie actief stimuleren. De regering gaf bijvoorbeeld voorlichtingsavonden en begeleidde de emigratie. in de jaren ‘50 trokken uiteindelijk honderdduizenden Nederlanders naar het buitenland om daar te gaan wonen en werken. Vooral Canada, Australië, Nieuw-Zeeland en de VS waren populair.
Aan de andere kant nam ook de immigratie naar Nederland sterk toe. In 1949 werd Indonesië onafhankelijk van Nederland, waarna veel mensen uit Indonesië naar Nederland migreerden, omdat zij in Nederland een betere toekomst verwachtten. Ze integreerden redelijk gemakkelijk, deels ook omdat ze de Nederlandse taal al onder de knie hadden.
Door flinke economische groei was er te veel werk voor het aantal arbeiders, waardoor er begin jaren ‘60 een tekort aan arbeiders in Nederland ontstond. Daarom gingen sommige Nederlandse bedrijven op zoek naar buitenlandse arbeidskrachten. zo werden er gastarbeiders naar Nederland gehaald. In het begin kwamen ze meestal uit Zuid-Europa (zoals Spanje en Italië) en later ook uit Turkije en Marokko. De voornaamste reden voor deze mensen om hierheen te komen was de grote werkloosheid in eigen land.
Het idee was dat gastarbeiders na een paar jaar weer terug zouden keren naar het land van herkomst. De meeste Italianen en Spanjaarden deden dat ook. Veel Turken en Marokkanen wilden echter graag in Nederland blijven vanwege de hoge lonen en goede voorzieningen en omdat de vraag naar arbeiders bleef bestaan. Daarom kregen zij halverwege de jaren ‘70 het recht op gezinshereniging. Zij mochten vanaf toen dus ook hun gezin vanuit het land van herkomst naar Nederland laten komen. De integratie van Turken en Marokkanen verliep soms moeizaam. Dit kwam enerzijds doordat de Nederlandse overheid ervan uitging dat deze mensen tijdelijk zouden blijven en daardoor was er vanuit de overheid geen integratiebeleid. Met andere woorden: de gastarbeiders werden niet gestimuleerd om de Nederlandse taal en cultuur te leren, waardoor de cultuurverschillen erg groot bleven.
In 1975 werd Suriname onafhankelijk van Nederland. In de daaropvolgende jaren ontstonden veel spanningen tussen Surinaamse bevolkingsgroepen en waren veel Surinamers bang voor economische neergang van het land. Daarom emigreerden veel Surinamers naar Nederland. Ze integreerden ook redelijk gemakkelijk: vaak kenden ze de Nederlandse taal en cultuur al.
Oliecrisis
In het najaar van 1973 was Israël in oorlog met Syrië en Egypte. Veel Arabische landen stonden achter de twee laatstgenoemde landen, terwijl Nederland de kant van Israël koos. Hierop weigerden sommige Arabische landen om olie te verkopen aan Nederland. Dit was problematisch voor Nederland, dat erg afhankelijk was van olie. Zo werd het bijvoorbeeld belachelijk duur om een auto vol te tanken. Dit was de oliecrisis van 1973.
De oliecrisis van 1973 maakte een einde aan de periode van economische groei die in Nederland had plaatsgevonden na WO2. Door de oliecrisis werd het leven duurder. De Nederlandse economie raakte uiteindelijk in de jaren ‘80 in een economische crisis. Veel mensen raakten werkloos. Het aantal uitkeringen in Nederland nam hierdoor toe. Het werd steeds duurder om alle voorzieningen van de verzorgingsstaat te betalen. De verzorgingsstaat kwam zo onder druk te staan.
Waardoor veranderden de maatschappelijke verhoudingen in Nederland tussen 1978-2008?
Na decennia van economische voorspoed begon men tijdens de economische crisis in de jaren ‘80 kritiek te uiten op de verzorgingsstaat. Door de hoge werkloosheid waren de sociale uitgaven hoog, terwijl de belastinginkomsten juist terugliepen. De verzorgingsstaat zou onhoudbaar geworden zijn. Er waren twee punten van kritiek:
-
De kosten
De economische crisis zorgde ervoor dat veel mensen hun baan verloren. Deze mensen kwamen allemaal in aanmerking voor een uitkering, die betaald werd door de belasting die werkenden betaalden.
-
De bureaucratie
Om de verzorgingsstaat in stand te houden waren veel wetten en regels nodig, welke regelmatig aan updates toe waren. Het toepassen en bijwerken van deze regelgeving zorgde voor administratieve rompslomp, waardoor processen traag verliepen.
Andere zaken die de verzorgingsstaat duur maakten, waren het misbruik van de wetten en de vergrijzing van de bevolking. Sommige mensen deden bijvoorbeeld alsof ze arbeidsongeschikt waren, waardoor ze een WAO-uitkering (arbeidsongeschiktheidsuitkering) kregen die hoger was dan een werkloosheidsuitkering. Daarnaast kwamen er steeds meer ouderen bij, die allemaal een AOW-uitkering kregen. Dit leidde tot de situatie waarin relatief weinig werkenden de uitkeringen moesten betalen van relatief veel niet-werkenden.
Ruud Lubbers werd in 1982 minister-president van Nederland. Onder leiding van premier Lubbers voerde Nederland een liberale koers. Er werd veel bezuinigd en zowel het openbaar vervoer als de brandstof werden duurder. De uitkeringen werden verlaagd en het werd moeilijker om een uitkering aan te vragen. Daarnaast werden de salarissen verlaagd. Ten slotte werden sommige staatsbedrijven geprivatiseerd, waardoor ze in handen kwamen van investeerders.
Veel besluiten indertijd werden genomen volgens het poldermodel, dat wordt gekenmerkt door het overleg van de overheid met werkgevers en vakbonden die de werknemers vertegenwoordigen. Het begin van het poldermodel was het Akkoord van Wassenaar (1982), wat de eerste keer was dat werknemers en werkgevers officieel tot een grote overeenkomst kwamen. Het poldermodel zorgde voor zowel politieke als economische rust, omdat beide partijen hierbij voldoende gehoord en tevreden gesteld werden. Het poldermodel kenmerkt zich door het sluiten van compromissen.
Europese samenwerking en globalisering
Aan het einde van de jaren ‘80 herstelde de economie zich. Twee factoren speelden hierin een belangrijke rol: Europese samenwerking en globalisering. nederland handelde veel met andere Europese landen. Dit leverde werk, geld en economische veiligheid op. Nederland profiteerde dus van Europese samenwerking, waardoor het een voorstander was van verdere samenwerking in Europa.
In 1992 werd het Verdrag van Maastricht getekend, onder Nederlands voorzitterschap. Dit verdrag trad in november 1993 in werking en legde de basis voor de Europese Unie en de invoering van een gemeenschappelijke munteenheid: de euro. De Europese Unie ging zich ook steeds meer opstellen als één blok richting de rest van de wereld. Nederland werkte daardoor steeds vaker samen met andere EU-landen, wat resulteerde in gunstige handelsverdragen.
In de jaren ‘90 ging het goed met de economie. De Koude Oorlog was ten einde gekomen en er doken nieuwe zakenkansen op in voormalig communistische landen. Westerse bedrijven begonnen langzamerhand mensen uit Oost-Europa voor zich te laten werken tegen laag loon. Ook openden veel westerse bedrijven vestigingen in Azië. Landen dreven steeds meer handel met elkaar, waardoor economieën over de hele wereld met elkaar verweven raakten. Dit wordt ook wel economische globalisering genoemd. Dit bood Nederland veel import- en exportmogelijkheden, wat goed was voor de economie. De economische voorspoed zou uiteindelijk tot 2008 doorgaan.
De liberale maatschappij
Nadat de verzorgingsstaat in de jaren ‘60 was opgezet met het sociaal- democratische idee van een maakbare samenleving, draaide het in de Nederlandse samenleving in de jaren ‘80 en ‘90 om liberaal vertrouwen in de zelfredzaamheid van burgers. Het liberale beleid van de overheid bemoeide zich minder met het leven van mensen. Bovendien was de samenleving in de jaren ‘90 vrijwel geheel ontzuild. Dit alles maakte de weg vrij voor verdergaande individualisering. Burgers en bedrijven kregen meer vrijheid om te doen en laten wat zij wilden.
Er kwam wetgeving die de individualisering ondersteunde. Zo werd softdrugs bijvoorbeeld gedoogd en gaf de Algemene Wet Gelijke Behandeling mensen wettelijke bescherming tegen discriminatie, waardoor iedereen in beginsel evenveel vrijheid kreeg. Bovendien was Nederland het eerste land ter wereld dat het homohuwelijk en euthanasie legaliseerde. Deze wetten gaven het individu nog meer vrijheid. Nederland liep internationaal voorop met dit soort liberale wetgeving. Dit leverde een beeld op van een welvarende, vrije en zeer tolerante samenleving.
Een nieuwe internationale rol
Nederland zag zijn overheidsbeleid in de jaren ‘80 als een voorbeeld voor veel andere landen. Nederland zag zichzelf dus als een zogenoemd gidsland. Dat kwam begin jaren ‘80 duidelijk naar voren. Zo waren er in Nederland massaal demonstraties tegen de plaatsing van kruisraketten door de VS op Nederlands grondgebied. Hieruit blijkt dat Nederland veel zelfrespect had en zich niet zomaar op de knieën liet krijgen door een grootmacht.
In de jaren ‘90 veranderde de situatie. Nederland moest haar positie binnen zowel Europa als binnen de wereld opnieuw bepalen. Dit kwam doordat de NAVO, waarin Nederland relatief veel macht had, na de Koude Oorlog een kleinere rol ging spelen. Het doel van de NAVO was niet langer om een blok te vormen tegen eventuele agressie van het Oostblok, maar om de vrede en veiligheid in Europa te bevorderen. Bovendien traden veel nieuwe landen tot de NAVO toe, waardoor de inspraak van Nederland in de NAVO steeds kleiner werd. Daarnaast traden ook veel nieuwe leden toe tot de Europese Unie, waardoor Nederland nog meer invloed verloor. Kortom: de invloed van de NAVO en de EU moest verdeeld worden over meer landen en de invloed van de NAVO in het algemeen nam af. Door deze ontwikkelingen nam de invloed van Nederland zowel in Europa als in de wereld af.
De trigger die er uiteindelijk voor zorgde dat Nederland zich in haar internationale ambities terughoudender opstelde, was de Val van Srebrenica. tijdens de Bosnische oorlog werd de stad Srebrenica door de VN als veilige plaats verklaard, waarna Nederlandse Dutchbat-militairen de opdracht kregen om de mensen in deze stad te beschermen tegen de oorlog die op dat moment nog buiten de stad bezig was. In 1995 werden echter duizenden moslimmannen en jongens, ondanks de Nederlandse bescherming, uit de stad geëvacueerd door Servische troepen. In plaats van deze mannen en jongens slechts te deporteren, executeerden de Servische troepen hen. De trots van Nederland was na deze gebeurtenis ver te zoeken. Vanaf toen is Nederland internationaal gezien terughoudender geworden.
Nieuwe subculturen
Vanaf het eind van de jaren ‘60 kwamen er nieuwe subculturen op die veel jongeren aantrokken. De jeugdcultuur raakte als het ware gefragmenteerd. De stijlen die jongeren gingen aanhangen waren vaak gebaseerd op hun sociale en/of etnische achtergrond. Bekende bewegingen waren de punkers, krakers, rappers en gabbers.
Aan het eind van de jaren ‘70 waaide de punkcultuur over vanuit Engeland naar Nederland. Punkers waren teleurgesteld in de bestaande orde en zagen de toekomst somber in. Na hun opleiding konden ze vaak geen werk vinden door de economische crisis. Ze uitten hun onvrede over allerlei zaken. Punkers waren te herkennen aan hun opvallende kleding en haarstijl. Gescheurde kleren, zwarte oogschaduw en hoge hanenkammen waren typerend voor deze beweging. Veel punkers sloten zich aan bij de kraakbeweging.
De kraakbeweging die in de jaren ‘70 groot werd, voerde veel actie. Krakers kwamen in opstand tegen de woningnood. Ze selecteerden leegstaande panden en gaven die illegaal aan woningzoekenden. Vervolgens beschermden krakers deze mensen tegen de politie. Regelmatig liepen confrontaties tussen krakers en de politie uit op gewelddadige rellen. Zo liep de kroning van koningin Beatrix in 1980 uit op grote rellen tussen krakers en de politie (zonder woning geen kroning).
In de jaren ‘90 ontstond in Rotterdam de gabbercultuur, die ook populair werd in de rest van Nederland. Gabbers luisterden naar hardcore muziek en gingen daar op hakken (dansen). Gabbers waren te herkennen aan hun kaalgeschoren hoofden en droegen vaak trainingspakken, Nike Air Max en bomberjacks. De gabbercultuur was apolitiek (had niets met politiek te maken).
De digitale revolutie
Vanaf de jaren ‘90 gingen de ontwikkelingen in de technologie heel snel. Er voltrok zich wereldwijd een digitale revolutie, die ook in Nederland snel werd opgepakt. De doorbraak van het internet halverwege de jaren ‘90 had grote impact op de maatschappij. Later kwamen ook mobiele telefoons en sociale media, die de manier veranderden waarop men met elkaar communiceerde.
De digitale revolutie zorgde ervoor dat een gigantische hoeveelheid informatie plotseling voor iedereen digitaal beschikbaar was. Mensen hadden nu toegang tot veel meer kennis. Daarnaast was het voor mensen door middel van internet makkelijker om in contact te komen met mensen over de hele wereld. De ontwikkeling van het internet zorgde ervoor dat steeds meer landen en mensen met elkaar samenwerkten. De levensstijl van zowel jongeren als ouderen raakte steeds meer geglobaliseerd. Op deze manier heeft de digitale revolutie bijgedragen aan globalisering.
Migratie
Door het Verdrag van Schengen werd vanaf het midden van de jaren ‘80 vrij verkeer van personen binnen een aantal Europese landen mogelijk. Er waren vanaf toen dus geen grenscontroles meer tussen die landen. De internationale oriëntatie van Europese burgers nam hierdoor toe. Dit was bijvoorbeeld te zien aan het toenemend aantal studenten dat een periode in het buitenland ging studeren. Ook gingen steeds meer personen uit Midden- en Oost-Europa naar West-Europese landen om daar werk te zoeken.
Verder kwamen er steeds vaker migranten van buiten Europa naar Europa. Vaak ontvluchtten deze migranten conflicten en humanitaire crises in hun vaderland. Vooral veel asielzoekers uit het Midden-Oosten en Afrika vluchtten naar Europa. Zodra deze migranten eenmaal in Europa waren, konden ze door het Verdrag van Schengen vrij door de Europese lidstaten reizen. Hier was lang niet iedereen in Europa blij mee, waardoor er soms heftige meningsverschillen ontstonden. Desondanks was er tot aan het einde van de jaren ‘90 bijna geen weerstand vanuit Nederlandse kabinetten en politieke partijen tegen het idee van multiculturele samenlevingen. Achteraf bleek deze periode het begin te zijn geweest van een toename van sociale verschillen in Nederland.
Toenemende polarisatie
Rond het jaar 2000 begon de polarisatie in Nederland toe te nemen. Politieke partijen leken vervreemd te raken van een groeiend deel van de bevolking. Gevestigde politieke partijen leken geen oog meer te hebben voor het ‘gewone volk’. Tegelijkertijd werd duidelijk dat lang niet iedereen zo tevreden was met hun situatie en het gevoerde overheidsbeleid. Niet iedereen profiteerde bijvoorbeeld van de economisch egroei. Dit was te zien aan sommige volkswijken die verpauperden.
Mensen ervaarden een kloof tussen burgers en politiek. Zo hadden veel mensen hun bedenkingen bij de Europese samenwerking, terwijl er rond het jaar 2000 amper politici waren die tegenstanders van de EU vertegenwoordigden. Er ontstond verzet tegen Europese samenwerking en het multiculturalisme. Zo begonnen de discussies over multiculturalisme in snel tempo toe te nemen na de terroristische aanslagen op 11 september 2001 (aanslag op de twin towers) en de moord op politicus Pim Fortuyn in 2002. Dit maakte mensen bang. De tegenstellingen, zowel binnen de wereld als binnen Nederland, werden hierdoor groter. Er kwamen felle debatten over migratie en de rol van de islam in de samenleving.
Het multiculturalisme, waarbij men uitgaat van gelijkwaardigheid van verschillende culturen binnen een samenleving, kwam ter discussie te staan. Steeds meer mens en begonnen zich af te vragen of het wel mogelijk en wenselijk was mensen met fundamenteel verschillende denkbeelden bij elkaar te laten leven. Daarom werd het Nederlandse overheidsbeleid van multiculturalisme vanaf 2002 vervangen door een beleid gericht op integratie en assimilatie van migranten. Dat wil zeggen dat mensen die in Nederland komen wonen zich dienen aan te passen aan de geldende normen en waarden in Nederland, zoals vrijheid van meningsuiting en acceptatie van homoseksualiteit.
Ook de Europese samenwerking kwam in toenemende mate ter discussie te staan. Politici hadden aanvankelijk verkondigd dat de Europese Unie veel voordelen voor Nederland had, waaronder het extra geld dat Nederland door middel van handel met de EU zou verdienen en effectievere bestrijding van internationale problemen. Steeds meer mensen begonnen zich echter af te vragen of de Europese samenwerking wel in het belang van de Nederlandse bevolking was. De voordelen die door politici waren beloofd waren voor veel mensen namelijk onzichtbaar. Critici wezen er bijvoorbeeld op dat Nederland steeds meer van haar macht weggeeft aan de Eu en dat Nederland meer betaalt aan de EU dan dat het ontvangt.
De multiculturele samenleving en de uitbreiding van de macht van de Europese Unie werden door sommige Nederlanders echter als een bedreiging van de Nederlandse identiteit gezien. Er was sprake van herlevend nationalisme in Europa.
Een nieuwe crisis
In 2008 brak er een grote economische crisis uit. Hierdoor werden de tegenstellingen in de maatschappij opnieuw duidelijk. Veel mensen verloren hun baan, terwijl anderen juist rijker werden. Velen voelden zich in deze tijd niet vertegenwoordigd door de overheid, waardoor de politiek nog altijd vervreemd leek van het volk. Toch behoorde Nederland nog steeds tot de meest welvarende, gelukkige en gelijkwaardige landen ter wereld.